Op 4 mei 2023 ging het OM in hoger beroep tegen de vrijspraak van ambtelijke corruptie en een aantal andere delicten gepleegd door Richard de Mos. 'Ter sauvering van de termijn'. Er wordt nog gestudeerd op het vonnis, maar twee weken is wel erg kort om een dergelijke beslissing te nemen. Hoewel er veel over te zeggen valt, denk ik dat dit hoger beroep verstandig is om door te zetten. Al was het maar omdat de rechtbank in zijn vonnis wel erg liet doorschemeren dat zij het hele geval belachelijk vond, en het is nog maar de vraag of dat zo is. Zakelijk en onpartijdig kwam het vonnis daarmee al niet over en het is te hopen dat het gerechtshof deze schrijfstijl niet overneemt. Het hoger beroep is verstandig omdat dit vonnis de deur wel erg wijd open zet naar 'meer dan ombudspolitiek': het is prima om je - als raadslid - te laten informeren en inspireren door wat je hoort en ziet. Maar persoonlijke belangen behartigen hoort daar niet bij. Voor een wethouder - primair een bestuurder en geen politicus - is dat nog meer buiten de orde. Vragen die het OM aan het hof zouden moeten stellen zijn: - de rechtbank vindt het ongeloofwaardig dat de ondernemers een gift zouden doen aan een nieuwe partij omdat die immers nog geen macht heeft. Maar doet dit af aan het doel van de ondernemers met deze gift, namelijk het ervoor zorgen dat er een partij in de raad en het college zou komen die bij voorkeur hun zakelijke belangen zouden behartigen, en dus niet de belangen van alle ondernemers? Dit is immers gebeurd, o.m. door het bellen van deze ondernemers als er bij de gemeente wat te halen viel, deze ondernemers te informeren, zorgen voor de nachtvergunningen voor deze ondernemers, en deze ondernemers bij het 'bepalen van het wethouderlijk beleid' - een contradictie omdat een wethouder slechts lid is van een college van B&W en dus sowieso geen eigen beleid mag voeren - beinvloeden. - Hoe ver gaat de strafbepaling voor ambtelijke corruptie? Kijken we naar de zaak Van Reij, dan hoeft het niet te gaan om betalingen, maar ook om reisjes, etentjes en andere zaken waar de ambtenaar in kwestie een belang bij heeft. Het kan ook gaan om beloftes. De vraag is dus of de redenering: als jij mij nu geld voor de partijkas geeft, dan beloof ik dat als ik raadslid of wethouder word, ik extra mijn best ga doen voor jouw belang. - Is betaling aan de partijkas een betaling aan De Mos en zijn collega? In directe zin niet, maar ook de rechtbank vindt dat zij hier wel een bepaalde waarde voor zichzelf uit haalden in de vorm van status. Met het geld konden zij immers succesvol verkiezingscampagne voeren. En: hoewel het misschien om peanuts gaat, de etentjes en vaartochtjes zijn geschenken. Want net als bij Van Reij lopen vriendschap en zakelijk door elkaar, er zit wel een grens aan wat je als wethouder met je vrienden / partijgenoten /lokale ondernemers samen kunt doen.
Hier meld ik wel het volgende bij. Vanuit mijn lange en gevarieerde ervaring in het (lokale) openbaar bestuur weet ik dat deals en afspraken bepaald niet uniek zijn voor Groep De Mos; integendeel. Bij alle partijen heb ik dingen zien gebeuren waar minstens sprake was van (schijn van) belangenverstrengeling of favoritisme. Dat is juist fnuikend voor de democratische rechtsstaat en het vertrouwen in de overheid. Om die reden is het dringend nodig om ons Wetboek van Strafrecht wordt aangepast aan het Verdrag van de VN tegen corruptie. Nederland heeft met het sluiten en ratificeren ervan zich verplicht om ook de 'handel in invloed' strafbaar te stellen, maar blijft al vele jaren in gebreke.
Drie jaar lang zat het OM er geharnast in: Richard de Mos – van de Haagse lokale partij Groep de Mos – zou met een groep medeverdachten niet alleen ambtelijke corruptie hebben gepleegd, maar zelfs lid zijn geweest van een criminele organisatie. Dat laatste was vanaf het begin overtrokken, en nu oordeelt de rechtbank Den Haag dat ook van ambtelijke corruptie geen sprake was. De Mos en de zijnen zijn vrijgesproken.[1] Sowieso veel te laat, want hoe je er ook in staat: het is onmenselijk zwaar om jarenlang beschuldigd te worden van van alles. De toeslagenouders weten daar ook alles van, en helaas gebeurt dit wel vaker in het Nederlandse rechtsstelsel, in en buiten het strafrecht.
De context, waaronder de volgordelijkheid van gebeurtenissen, was voor de vrijspraak doorslaggevend. Waar van Van Reij gezegd kon worden dat hij ‘op zijn klompen’ aan kon voelen dat (een deel van) de giften van zijn crony niet vrijblijvend waren[2], was dat bij De Mos (nog) wel het geval. Dit zegt de rechtbank Rotterdam hierover:
Sommigen menen nu – begrijpelijkerwijs – dat De Mos ‘niets verkeerds heeft gedaan’. En voorlopig gaan we ervan uit dat dat in strafrechtelijk zin ook het geval is. En toch: ook de rechtbank Rotterdam beschrijft dat er zaken niet volgens de regels en beginselen van integriteit zijn gebeurd. Alleen is de evidentie van omkoping niet aanwezig. De rechtbank beschrijft echter wel een aantal acties die ook haar de “wenkbrauwen deed fronzen”.
Wat deed De Mos als raadslid en wethouder onder meer?
“Uit het dossier volgt dat de verdachte zich intensief heeft ingespannen om dit winkelcentrum nieuw leven in te blazen om daarmee een verkiezingsbelofte in te lossen. Hij heeft met dat doel een aantal (bevriende) ondernemers benaderd. Het lijkt erop dat als anderen bereid waren geweest het pand te huren, dat ook prima was geweest. Het is niet vreemd dat de verdachte potentiële huurders benaderde die hij al kende; volstrekt willekeurige ondernemers bellen heeft veel minder zin. Voor zover er al iemand exclusief voordeel aan deze inspanningen zou kunnen ontlenen, dan zou dat de verdachte zelf zijn, als hij had kunnen shinen als ‘koning van de Leyweg’.”
“Dat [medeverdachte01] (mogelijk op oneigenlijke wijze) door zijn contacten met de makelaar heeft geregeld dat Di-rect het hoogste bod kon doen is helder, maar heeft niets met ambtelijke omkoping van doen. Dat de verdachte een ambtenaar heeft benaderd terwijl het pand niet binnen zijn portefeuille viel en Di-rect als toekomstige eigenaar mogelijk niet aan de eisen voldeed, komt ook naar voren uit het dossier en is wellicht niet volgens de regels. Het is echter niet te kenmerken als tegenprestatie tegenover [medeverdachte01] . [medeverdachte01] zegt zelfs tot drie keer toe dat de verdachte niet hoeft te ‘duwen’, hij zou het zelf wel regelen. Bovendien had de verdachte duidelijk een eigen agenda: hij wilde scoren door Di-rect op deze manier in de stad te houden. Hij wilde andere Haagse bands erbij in het pand vestigen en regelde ook meteen nog even dat Di-rect workshops en muzieklessen in de wijk zou geven. Daar kon hij mee thuis komen.”
“Deze vastgoedondernemers hadden invloed op het beleid, ze hadden een vinger in de Haagse gemeentepap. Maar is dat nu niet juist wat je beoogt als je een politieke partij steunt, met een partijdonatie of met advies? Het doel van het steunen van een partij is om deze partij groter en sterker te laten worden. En dan het liefst de grootste, zodat deze partij kan gaan besturen. Je wilt immers graag dat jouw standpunten en goede ideeën voor de stad worden verwezenlijkt. Het is dan ook weinig verrassend dat een politieke partij standpunten uitdraagt die in het straatje van de achterban en dus ook van de partijadviseurs passen. Sterker nog, dat is in ons politieke partijenstelsel nu juist de bedoeling.”
Allereerst valt op dat de rechtbank geen onderscheid maakt tussen De Mos als raadslid en als wethouder. Dat is merkwaardig, omdat je als raadslid van een bepaalde partij partijdig mag of zelfs moet zijn – wat overigens niet betekent dat je eenzijdig – en vooral zonder daarover transparant te zijn – voor het belang van een bepaalde ondernemer of burger moet gaan ijveren. Dan is sprake van wat Slingerland ‘vals spel’ noemt:
De democratie kan dus niet zonder ‘spel’ of ‘strijd’ in de vorm van macht en tegenmacht, maar dit dreigt te verdwijnen wanneer er wordt valsgespeeld. Valsspelen vindt plaats wanneer het speelveld te maken krijgt met ongekende belangen en invloeden. Dit is de druk die onze democratie op de proef stelt. (…) . Vals spelen kan op verschillende manieren. Door crimineel gedrag en door slecht bestuur.[3]
Ombudspolitiek – het je laten informeren en inspireren door burgers of kiezers om op basis daarvan je politieke agenda te bepalen – is toegestaan. Maar er is wel een dun lijntje, waar ook lokale partijen zich bewust van moeten zijn. De vraag is of de raadsleden van Groep De Mos dat voldoende tussen de oren hebben. Want van crimineel gedrag was geen sprake, maar van goed, professioneel (dagelijks) gemeentebestuur ook niet.
Het algemeen belang moet, ook volgens de rechtbank voorop staan. Als dit belang ‘toevallig’ ook in een individueel belang goed uitpakt, bijvoorbeeld vanwege de partijstandpunten, dan is dat uiteraard niet erg. Als dit echter eenzijdig (vanuit een wethouder) goed uitwerkt naar bepaalde bevriende (donerende) ondernemers, dan is dat een integriteitsprobleem. Al was het maar omdat een groep ondernemers duidelijk meer informatie ontving van de partij en De Mos dan alle anderen, actief werd benaderd over zaken en De Mos als wethouder zich actief bemoeide met individuele besluitvorming ten aanzien van zijn bevriende ondernemers, zelfs op portefeuilles waar hij niet over ging.
De integriteitsregels van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht waren dus wel degelijk in het geding. De grens wordt daar al getrokken bij de ‘schijn van’: die grens is door De Mos als wethouder overschreden. Alleen: als niemand hierover in beroep gaat bij de rechter, is er geen middel tegen om dit te voorkomen. En het lastige is dat de bestuursrechter schending hiervan op volstrekt onvoldoende wijze toetst.[4]
Van een wethouder, lid van een collegiaal bestuur, belast met uitvoerende taken en niet met volksvertegenwoordiging, wordt een hogere mate van onpartijdigheid en distantie verwacht. De rechtbank lijkt hierin geen onderscheid te maken, terwijl dat er wel is. Niet voor niets is er al sinds 1993 sprake van dualisering, juist om de volksvertegenwoordigende en controlerende kant van het openbaar bestuur en de bestuurlijke (professionele) kan ervan duidelijk van elkaar te scheiden. Dat is in de meeste gemeenten – vanwege de sterke banden met raads fracties – niet goed gelukt, en in de landelijke politiek blijft dit ook een ingewikkelde uitdaging.
Uit de beschrijving van diverse zaken door de rechtbank komt een beeld naar voren dat dualisering bij Groep De Mos niet bestond. Én dat wethouder De Mos zich ook nog wel erg warm verhield tot een groep ondernemers en niet tot alle ondernemers op gelijkwaardige wijze. En de rechtbank vindt dat begrijpelijk en goed te praten. Dat is een te gemakkelijk oordeel, dat geen recht doet aan de harde oordelen van GRECO en de OESO richting Nederland.
Dat ten tijde van de giften aan Groep De Mos strafbare omkoping aan beide zijden niet aan de orde was, maakt niet dat het handelen van De Mos als wethouder professioneel, onpartijdig, transparant en dus integer (eerlijk en zuiver) was. Het risico op netwerkcorruptie en favoritisme is met deze laagdrempelige vorm van politiek bedrijven wel degelijk levensgroot aanwezig, dat laat deze uitspraak juist goed zien. Zeker een wethouder dient hiervan verre te blijven, al was het maar in zijn eigen belang – want de schijn van ‘vriendjespolitiek’ laadt hij opzichtig op zich.
In Nederland is er in het recht – met name het bestuursrecht – onvoldoende aandacht voor integriteit.[5] Terwijl hier internationaal veel aandacht voor is, blijven de rechtswetenschap en de wetgever – bewust – naief. Om deze reden heeft een grote groep wetenschappers, professionals en burgers hiervoor al in 2021 in het Initiatief rechtsstaat Nederland aandacht gevraagd, mede naar aanleiding van allerlei reflectieprojecten naar aanleiding van de toeslagenaffaire.[6]
Ondanks deze duidelijke waarschuwing is de minister van BZK – waar zowel bestuurswetgeving als integriteit huizen – aan de slag gegaan met aanpassing van de Algemene wet bestuursrecht om deze burgergerichter te maken. Dat is uiteraard prima, maar deze burgergerichtheid heeft hetzelfde grote risico op integriteitsproblemen als ombudspolitiek: te dichtbij de ene burger staan, en dus te weinig ook hebben voor onpartijdigheid, rechtsgelijkheid en mogelijk problemen met favoritisme en uitsluiting.
Om deze reden had de minister niet alleen in de besloten voorbereiding van het wetsvoorstel moeten luisteren naar de wetenschappers, consultants en verenigingen die blijk geven van responsivisme maar een evenwichtig wetsvoorstel moeten maken, op basis van consultatie van alle wetenschappelijke en maatschappelijke geluiden.
Responsivisme is ‘doorgeslagen responsiviteit’
“Responsiviteit en klassieke rechtsstatelijkheid werken in de ideale situatie als contragewichten voor een optimale gerichtheid op (dezelfde) waarden: gelijke rechtvaardigheid voor iedere burger en voor de samenleving als geheel. Als deze echter niet langer als waarde, maar als doel in zichzelf beschouwd gaan worden, verdwijnen de genoemde waarden uit het zicht.
(…)
Belangrijke rechtsstatelijke waarden als legaliteit, rechtsgelijkheid en objectiviteit worden soms ondergeschikt gemaakt aan de ‘wens tot menselijkheid’, wat leidt tot uitsluiting en favoritisme. Sommigen krijgen ‘te veel’, anderen (dus) ‘te weinig’ – gelet op de relevante feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beslissing. (…) Bij responsivisme hoort pathologisch inzetten van ‘maatwerk’, ‘prettig contact’, ‘passend contact’ en ‘responsieve overheid’.
De waarschuwing tegen responsivisme is bepaald niet nieuw. In feite is onze rechtsstaat oorspronkelijk voortgekomen uit de wens om machtsmisbruik in de zin van uitsluiting, maar ook nepotisme en favoritisme te bestrijden.”[7]
Het Initiatief rechtsstaat Nederland contstateert: In de huidige tekst en toelichting zien wij onder meer: Er is te weinig aandacht voor integriteit en onpartijdigheid van de overheid; Verwarring van burgertevredenheid met rechtmatigheid; De informele aanpak en maatwerk worden onvoldoende gereguleerd; Bewijsnood van burgers in procedures wordt niet in voldoende mate opgelost.[8]
Het Initiatief rechtsstaat Nederland contstateert:
In de huidige tekst en toelichting zien wij onder meer:
Er is te weinig aandacht voor integriteit en onpartijdigheid van de overheid;
Verwarring van burgertevredenheid met rechtmatigheid;
De informele aanpak en maatwerk worden onvoldoende gereguleerd;
Bewijsnood van burgers in procedures wordt niet in voldoende mate opgelost.[8]
Daarom heeft het initiatief tekstvoorstellen gedaan, waarin internationale normen voor zowel burgergericht bestuursrecht als rechtsstatelijkheid en integriteit worden geborgd.
Caroline Raat is specialist staats- en bestuursrecht, goed bestuur en ethiek. Zij is hoofdauteur van Corruptie en ondermijning, handboek voor het openbaar bestuur. Ook schreef zij Ethiek en integriteitszorg, handboek voor de overheidsjurist, Mensen met macht, rechtsstatelijkheid als organisatiedeugd, In bezwaar, handleiding voor de rechtspraktijk en twee Gidsen Open overheid. Zij is bestuurder van de Beroepsvereniging Onafhankelijk Onderzoekers.
[1] https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Rechtbanken/Rechtbank-Rotterdam/Nieuws/Paginas/Vrijspraak-voor-Richard-de-Mos-in-corruptiezaak.aspx.
[2] https://www.researchgate.net/publication/333245395_Caroline_Raat_Noot_Van_Rey_ECLINLRBROT20165272.
[3] W. Slingerland, Op zoek naar weerbare democratie, lectorale rede, p. 3 - 4.
[4] https://www.researchgate.net/publication/369658986_AFDELING_MAAKT_GEEN_WERK_VAN_INTEGRITEITSVRAGEN.
[5] https://www.riskcompliance.nl/news/recht-en-integriteit-vakgebied-in-wording/.
[6] https://www.rechtsstaat-nederland.nl/uitnodiging.
[7] https://www.carolineraat.nl/wp-content/uploads/2023/04/Ambtelijk-vakmanschap-Doe-wat-werkt-Bestuurskunde-2023-1.pdf.
[8] https://www.rechtsstaat-nederland.nl/preconsultatie-awb/.