Binnenkort verschijnen bij Sdu een annotatie over de uitspraken van de rechtbank Den Haag in de veelbesproken kwestie-Arib, voormalig voorzitter van de Tweede Kamer. Tegen haar waren signalen bekend over sociaal onveilige situaties binnen het ambtelijke apparaat van de Tweede Kamer, waarbij verzoekster in anonieme brieven met naam en toenaam werd genoemd. Deze zijn gelekt naar de media. Verzoekster maakte bezwaar tegen de manier waarop haar persoonsgegevens zijn verwerkt in het kader van een extern feitenonderzoek. Bij dit feitenonderzoek waren er twee formele opdrachtgevers (het Presidium en de Griffier), twee gedelegeerd opdrachtgevers en een onderzoeksbureau, Hoffmann Bedrijfsrecherche. Zij onderzochten de juistheid van de signalen jegens verzoekers en de vraag hoe de ambtelijke top (Presidium, Griffier, Managementteam) op de meldingen had gereageerd. Verzoeksters advocaten, het bekende duo Gert-Jan en Carry Knoops, vorderen schadevergoeding en vernietiging van de persoonsgegevens die gedaagden van haar hebben verwerkt. Zij vinden namelijk dat het Presidium en de Griffier niet bevoegd waren om de opdracht tot het onderzoek te geven, onder meer omdat betrokkene Kamerlid was. Ook vinden zij dat het onderzoek onzorgvuldig is vormgegeven en uitgevoerd, en dat de samenvatting van het onderzoek niet gepubliceerd had mogen worden.
In deze derde deelbijdrage over uitspraak ECLI:NL:RBDHA:2025:1113 bespreek ik de ontvankelijkheidsvragen, met name het merkwaardige oordeel van de rechtbank dat de openbaarmaking een besluit was op grond van de Wet open overheid, en dat daartegen bezwaar en beroep had opengestaan.
Het lijkt er erg op dat de civielrechtelijke kamer van de rechtbank Den Haag te weinig kaas gegeten heeft van het bestuurs(proces)recht in het algemeen en de Wet open overheid (Woo) in het bijzonder. De rechtbank heeft gelijk in het oordeel dat de Tweede Kamer op grond van art. 2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder de reikwijdte van de Woo valt. Het tweede lid bepaalt dat voor de toepassing van deze Woo de Tweede Kamer, die op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen bestuursorgaan is, gelijk gesteld met een bestuursorgaan. De mvt bij deze bepaling luidt: “Uit het tweede lid volgt bijvoorbeeld dat een besluit van een orgaan, persoon of college dat geen bestuursorgaan is, een besluit in de zin van de Awb is (waardoor bijvoorbeeld de eisen die de Awb stelt aan de voorbereiding van besluiten van toepassing zijn), dat tegen die besluiten bezwaar en beroep open staat volgens de regels die de Awb hiervoor geeft en dat een belanghebbende bij een besluit van dat orgaan, persoon of college, een belanghebbende is in de zin van de Awb.” (Bijlage bij Kamerstukken II, 2019-2020, 35112,nr. 9, Geconsolideerde artikelsgewijze toelichting bij de Wet open overheid zoals gewijzigd door de verwerking van de Wijzigingswet Woo)
Hieruit volgt dat de Tweede Kamer – dus niet de voorzitter, het presidium, laat staan de (advocaat van) de gedelegeerd opdrachtgevers, werkend voor een privaatrechtelijke opdrachtgever – het ‘bestuursorgaan’ is. Daar loopt de beoordeling dat sprake is van een Woo-besluit al spaak. Het lijkt erop dat voor de civielrechtelijke kamer ‘de Staat’ en ‘de overheid’ min of meer gelijk staan met ‘bestuursorgaan’; een redenering die voor veel leken volstrekt begrijpelijk is: voor burger is het terecht ‘een pot nat’. Van een rechtbank mag meer basiskennis op dit gebied worden verwacht, en precisie ten aanzien van de vraag wie er namens de met een bestuursorgaan gelijk te stellen Tweede Kamer beslissingen neemt. Dit speelt met name omdat de kwestie – volgens dezelfde rechtbank – is ‘opgehangen’ aan de Tweede Kamer als werkgever. En daarvoor geldt dat sinds de normalisering in 2020 de bestuursrechtelijke rechtsbescherming niet meer aan de orde kan zijn. Is de nogal vage beslissing van het presidium en de griffier – daartoe waarschijnlijk niet conform de Awb gemandateerd en dus onbevoegd handelen – wel een Awb-besluit?
Inhoudelijk is er ook van alles mis met de mededeling, die volgens de rechtbank kan worden beschouwd als een besluitvoornemen in de zin van art. 3.3 van de Woo, dat luidt: “Documenten als bedoeld in het eerste lid worden niet openbaar gemaakt dan nadat belanghebbenden die naar verwachting bedenkingen zullen hebben tegen openbaarmaking, in de gelegenheid zijn gesteld binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn hun zienswijze naar voren te brengen.” Op de zienswijzeprocedure is art. 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Mócht er al sprake zijn van toepasselijkheid van de Woo, dan zijn de berichten van de advocaten van betrokkene als een dergelijke zienswijze te beschouwen en had dit aan hen moeten worden medegedeeld.
Er stond niet alleen geen ‘Woo’, maar ook geen rechtsmiddelenclausule in de berichten van de Staat, waarmee het niet voldoet aan de minimale eisen als bedoeld in artikel 3:45 van de Awb. Integendeel: de advocaat van de Staat geeft te kennen: “doe maar een kort geding als het u niet aanstaat.” Los van de vraag hoe de Woo-beoordeling (toetsing van de weigeringsgronden in art. 5.1 en 5.2) uiteindelijk zou zijn uitgevallen, is het procesgedrag van de Staat ronduit onbehoorlijk. De pas in de bodemprocedure ingebrachte stelling van de Staat dat de Woo van toepassing zou zijn, is niet alleen onbegrijpelijk, maar getuigt ook van een strategisch handelen dat een overheidsadvocaat niet pas. De rechtbank had dit moeten inzien. Hierdoor stond betrokkene immers met lege handen.
In artikel 3.1 van de Woo staat, anders dan in artikel 4.4 van de Woo geen bepaling dat een verzoek om een voorlopige voorziening de werking van het besluit van rechtswege schorst. Het lijkt er dus op dat die automatische schorsing hangende de voorzieningenprocedure bij besluiten tot actieve openbaarmaking uit eigen beweging niet bestaat. Juist omdat deze belanghebbenden vaak rauw op het dak komen vallen (niemand vroeg er immers om en zorgvuldige besluitvorming ontbreekt daarom vaak ook – openbaarmakingen van deze aard worden doorgaans uitgevoerd door de persafdeling) is dit een gemis.
Verder kunnen we hier de vraag oproepen of de Wet open overheid een uitputtend openbaarheidsregime in het leven heeft geroepen voor bestuursorganen en organen als de Tweede Kamer. Ik denk dat dit, gelet op de allesomvattendheid van hoofdstuk 3 van de Woo, het geval is. Juist daarom is het belangrijk dat alle Kamerleden, medewerkers en overige betrokkenen zich hiervan voldoende bewust zijn.
17 juni 2025
Wegens succes herhaald
De rechtbank begint met te beoordelen in hoeverre zij de ingestelde vorderingen kan behandelen. De Staat wijst erop dat sommige vorderingen van eiseres gaan over de verwerking van haar persoonsgegevens in de context van de AVG. Daarvoor is in art. 35 van de UAVG AVG) een speciale verzoekschriftprocedure aangewezen, die eiseres ook heeft gevolgd. Volgens het arrest van de Hoge Raad (15 september 2023) is dit de exclusieve rechtsgang is voor op de artikelen 15 t/m 22 AVG gebaseerde verzoeken. Dit betekent dat eiseres in de dagvaardingsprocedure niet kan worden ontvangen in haar vorderingen die betrekking hebben op de AVG-rechten
De rechtbank oordeelt vervolgens over de vraag of zij in de civielrechtelijke zaak mag oordelen over de openbaarmaking van de samenvatting van het onderzoeksrapport en de begeleidende brief die op 31 oktober 2023 aan de Tweede Kamer is gestuurd. In het feitenrelaas (r.o. 4.47) staat over de gang van zaken rond deze openbaarmaking:
“Bij brief van 15 september 2023 hebben de advocaten van de gedelegeerd opdrachtgevers de brief van de advocaten van eiseres van 11 september 2023 beantwoord. In deze brief stond onder meer het volgende:
Hierbij informeren wij u over de precieze tijdlijn voor inzage en het geven van (een) eventuele reactie(s):
1. Inzage in de stukken en mogelijkheid tot reactie (stap 1): u/uw cliënte kan inzage krijgen in de stukken op werkdagen van 19 september 2023 tot en met 28 september 2023. Het staat u/uw cliënte vrij om in die periode meerdere keren de stukken in te zien. In die periode kan u/uw cliënte tevens reageren op de stukken die ter inzage zijn gelegd en is onderzoeksbureau Hoffmann beschikbaar voor een gesprek met [eiseres] in het kader van de onderzoeksvragen.
2. Inzage in het concept-rapport en mogelijkheid tot reactie (stap 2): u/uw cliënte kan vervolgens – naar verwachting – op werkdagen van 5 oktober 2023 tot en met 18 oktober 2023 inzage krijgen in het concept-rapport en de concept-samenvatting van dit rapport. In die periode kan u/uw cliënte tevens inhoudelijk reageren op het concept-rapport en de concept-samenvatting.
3. Finaliseren rapport: eind oktober 2023 zullen het rapport en de samenvatting gefinaliseerd worden. U krijgt een mogelijkheid om de samenvatting nogmaals in te zien en commentaar te leveren op de beoogde openbaarmaking daarvan. De inzage in de samenvatting en het geven van commentaar als hiervoor bedoeld kan naar verwachting plaatsvinden van 25 oktober 2023 tot en met 30 oktober 2023 op werkdagen. Daarna zullen de samenvatting en het rapport met inachtneming van uw opmerkingen aan de formele opdrachtgever worden aangeboden. De formele opdrachtgever zal deze samenvatting doorgeleiden naar de Tweede Kamer en daarmee tot publicatie van de samenvatting overgaan.”
4.48. Bij e-mail van 20 september 2023 hebben de advocaten van eiseres de advocaat van de Staat gevraagd om hun te berichten of de Staat de beslissing van de rechtbank op de provisionele vorderingen zou afwachten alvorens mee te werken aan het uitbrengen van het onderzoeksrapport en het publiceren van de aangekondigde samenvatting.
4.49. Bij e-mail van 22 september 2023 heeft de advocaat van de Staat geantwoord dat de door eiseres gekozen strategie van een bodemprocedure met daarin ook een voegingsincident tot gevolg had dat de rechtbank niet op korte termijn op de provisionele vordering zou beslissen. De advocaat van de Staat schreef dat die beslissing niet zou worden afgewacht, omdat het Presidium de Tweede Kamer bij brief van 14 november 2022 een samenvatting van het onderzoeksrapport had toegezegd.
4.50. Bij e-mail van 20 oktober 2023 heeft de landsadvocaat de advocaten van eiseres onder meer het volgende bericht:
“De gedelegeerd opdrachtgevers hebben het Presidium en de Griffier laten weten dat het eindrapport van Hoffmann, met een bijbehorende samenvatting, in beginsel op 31 oktober 2023 aan het Presidium en de Griffier (de formeel opdrachtgevers) zal worden verstrekt. Het Presidium zal die samenvatting diezelfde dag na 13:00 uur doorgeleiden aan de Tweede Kamer en daarmee openbaar maken.
Dat het eindrapport van Hoffmann met de bijbehorende samenvatting in beginsel op 31 oktober 2023 aan het Presidium en de Griffier zal worden verstrekt, en dat die samenvatting diezelfde dag aan de Tweede Kamer zal worden doorgeleid, zal vandaag ook aan de Tweede Kamer worden bericht.”
4.51. Op 31 oktober 2023 heeft het Presidium de leden van de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over het verloop van het feitenonderzoek naar aanleiding van de anonieme brieven. Bij de Kamerbrief zaten een samenvatting van het rapport en het onderzoeksprotocol. De brief was een half uur daarvoor aan de advocaten van eiseres gemaild.
Bij e-mail van 29 september 2023 aan de advocaten van eiseres voegde de advocaat van de Staat eraan toe dat tijdig tot een rechterlijk oordeel zou kunnen worden gekomen door een kort geding in te dienen, zoals de rechtbank de advocaten van eiseres bij e-mail van 26 september 2023 ook had bericht.
De rechtbank oordeelt op basis van het verweer dat de Staat voerde dat de openbaarmaking van die samenvatting formeel is aan te merken als een besluit in de zin van de Wet open overheid (Woo). De Woo kent immers de regel dat het bestuursorgaan bij actieve openbaarmaking op grond van artikel 3.1, vierde lid, van de Woo de voorgenomen openbaarmaking moet meedelen aan belanghebbenden. Die mededeling wordt aangemerkt als een besluit waartegen bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat.
Aan eiseres is volgens de rechtbank met de hierboven geciteerde brief van de gedelegeerde opdrachtgevers [twee hoogleraren, te weten M. Noordergraaf en A. Nauta, beiden geen juristen, schrijvend op briefpapier van de stichting CAOP, geen bestuursorgaan, CR] conform artikel 3.1, vierde lid van de Woo mededeling gedaan van de voorgenomen openbaarmaking, onder vermelding van het tijdstip van openbaarmaking en het openbaar te maken document. Deze mededelingen worden gelijkgesteld met een besluit, waartegen alleen bestuursrechtelijk kan worden opgekomen. Dat heeft eiseres echter niet gedaan.
De rechtbank benadrukt dat, wanneer de bestuursrechter bevoegd is en een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang biedt, de burgerlijke rechter (de civiele rechter) zich in principe niet over diezelfde kwestie uitspreekt.
Met andere woorden: eiseres had tegen het besluit tot openbaarmaking in de bestuursrechtelijke procedure (volgens de Woo) kunnen opkomen, maar dat heeft zij niet gedaan. Daarom is er geen ruimte meer om hier in de civiele procedure alsnog de rechtmatigheid van die openbaarmaking aan te vechten. De rechtbank concludeert dat eiseres niet-ontvankelijk is in het deel van haar vorderingen dat zich richt op de openbaarmaking van de samenvatting en de inhoud van de begeleidende brief in het kader van de Woo-procedure.